Inleiding

Het huidige onderwijssysteem werkt ongelijkheid in de hand en moet daarom grondig worden herzien. Al decennialang blijkt uit onderzoek  dat de afkomst en het inkomen van opvoeders bepalend zijn voor het schoolsucces, de studie en de loopbaan van scholieren. Leerlingen met een ‘niet-westerse migratieachtergrond’ en leerlingen uit een sociaal-economisch kwetsbaar milieu, hebben structureel te maken met slecht onderwijs, discriminatie op school en op de stageplek, lage verwachtingspatronen en onderadvisering van leraren.

Het slavernijverleden, kolonialisme, wit privilege en het migratieverleden werken door in het leven van kinderen en veroorzaken al vanaf de basisschool achterstand.

Dit kan en mag niet langer getolereerd worden in Nederland. Onderwijs is bedoeld om kinderen in Nederland vooruit te helpen in de maatschappij, niet om ongelijkheid in de hand te werken zoals nu gebeurt in alle lagen van ons onderwijssysteem.

Beleid

B.1> Dekolonisatie moet in het gehele Nederlandse onderwijssysteem plaatsvinden.

B.2> In de curricula moet Zwarte (LHBTQIA+)-geschiedenis een plaats krijgen.

B.3> De overheid stelt een antiracisme- en antidiscriminatiebeleid op voor onderwijsinstellingen, in samenwerking met Zwarte experts, ervaringsdeskundigen, leerlingen en onderwijsprofessionals.

  • Het beleid moet integraal onderdeel zijn van de bedrijfsvoering en organisatiecultuur van de onderwijsinstellingen.
  • De sociale en emotionele veiligheid van leerlingen, scholieren en studenten moet te allen tijde centraal staan bij (mogelijke) discriminatie.
  • Het beleid omvat actieplannen om de meldingsbereidheid te vergroten, wijze van monitoren, de gevolgen bij overtredingen, nazorg en de procedure bij meldingen.

B.4> Laat het primair onderwijs een analyse maken van bestaande onderzoeken naar het beleid van de overheid en onderwijsinstellingen, om kansenongelijkheid, segregatie en onjuiste schooladviezen in het onderwijs te voorkomen. Het onderzoek moet betrekking hebben op de afgelopen vijf jaar en de komende vijf jaar. In het onderzoek moet het inkomens- en opleidingsniveau en de culturele achtergrond van de opvoeders worden meegenomen. Op basis van de uitkomsten van dit onderzoek dienen maatregelen genomen te worden om kansenongelijkheid en segregatie te verminderen en tegen te gaan. Deze voortgang moet worden gemeten, gemonitord en bijgestuurd waar dat nodig is.

B.5> Elke onderwijsinstelling moet een inclusief integriteitsbeleid hebben met onderwerpen als veiligheid en uitsluitingsmechanismen. Hierbij staat ketensamenwerking centraal, met o.a. anti-discriminatievoorzieningen, het College voor de Rechten van de Mens en gemeenten.

B.6> Brede brugklassen, met verschillende onderwijsniveaus in één klas, bevorderen kansengelijkheid. Dat bevestigen onderzoeken van onder andere het Sociaal en Cultureel planbureau. Er is meer onderzoek nodig naar onderwijsvormen die zich richten op Zwarte kinderen en kinderen van kleur waarin bijvoorbeeld stamgroepen (verschillende leeftijden bij elkaar in zogenaamde “bouwjaren”) de basis vormen in plaats van jaarlagen (dezelfde leeftijd in één groep).

B.7> Onderzoek institutioneel racisme, anti-zwart racisme en discriminatie bij onderwijsinstellingen en formuleer een actieplan voor diversiteit en inclusie. Daarin moeten ook doelstellingen staan op het gebied van antiracisme.

  • Deze worden getoetst door experts en ervaringsdeskundigen uit Zwarte en andere gemarginaliseerde gemeenschappen.
  • Er komt actief toezicht op naleving van deze doelstellingen.

B.8> Onderwijsinstellingen die successen boeken bij het tegengaan van institutioneel en anti-zwart racisme, krijgen op uitnodiging van ministeries de gelegenheid om hun ervaringen te delen tijdens leercirkels van de ministeries. Zo worden kosten, tijd en moeite bespaard, onderwijsinstellingen gemotiveerd en nieuwe ontwikkelingen sneller opgepakt.

B.9> De vrijwillige ouderbijdrage moet worden afgeschaft. Deze is te vaak alleen in naam vrijwillig en werkt uitsluiting in de hand van leerlingen in een sociaal-economisch kwetsbare omgeving. Zij kunnen regelmatig niet meedoen aan (extra) activiteiten die door de school worden georganiseerd. Door afschaffing van de ouderbijdrage kunnen zij niet langer van deelname worden uitgesloten. Op het uitsluiten van leerlingen moeten consequenties staan als een verlaagde rijksbijdrage voor dat schooljaar. De onderwijsinspectie moet ingrijpen en onderzoek doen naar het betreffende geval van uitsluiting.

B.10> Er moet landelijk een scholierenvergoeding komen waarop scholen -en dus niet de opvoeders- een beroep kunnen doen, zodat leerlingen in sociaal-economisch kwetsbare omstandigheden kunnen deelnemen aan activiteiten die een aanvullende bijdrage behoeven.

Toezicht en monitoring

T.1> De Landelijke Klachtencommissie Onderwijs moet er een grond van melding bij krijgen. Naast klachten over gedrag, omgang en beslissingen moet men melding kunnen maken over het gebruik van discriminerend, stereotyperend of racistisch beeld- en/of tekstgebruik in het lesmateriaal.

  • Een divers samengestelde stuurgroep van de Landelijke Klachtencommissie, bepaalt onder leiding van een duo uit gemarginaliseerde groepen, de invulling aan het proces.
  • Het meldpunt analyseert de melding, ziet er indien nodig op toe dat de betrokken onderwijsinstellingen op de hoogte worden gesteld en dat het lesmateriaal uit gebruik gaat.
  • Het meldpunt houdt de hoeveelheid en de aard van de meldingen bij.
  • Het meldpunt brengt in kaart welke verbeteringen nodig zijn.
  • De lijst van lesmateriaal dat uit gebruik is gegaan, moet openbaar zijn. Deze lijst kan een leidraad zijn voor uitgeverijen en onderwijsinstellingen om op eigen initiatief racistisch en stereotyperend lesmateriaal te verwijderen.
  • De overheid neemt een standpunt in en onderneemt actie tegen dergelijk lesmateriaal.
  • De Landelijke Klachtencommissie Onderwijs besteedt speciale aandacht aan meldingen over anti-zwart racisme.
  • De klachtencommissie zet zich in om de meldingsbereidheid van anti-zwart racisme te vergroten.
  • Het opnemen en behandelen van deze meldingen gebeurt in samenwerking met deskundigen uit de Zwarte gemeenschap.
  • Ook houdt het meldpunt het aantal meldingen en de aard ervan bij en brengt in kaart wat er verbeterd moet worden.

T.2> Elke onderwijsinstelling moet een antiracisme-commissie in het leven roepen, die erop toeziet dat meldingen worden vastgelegd en behandeld.

  • Onderwijsinstellingen die zich schuldig maken aan racisme en discriminatie, moeten serieuze consequenties ondervinden, bijvoorbeeld maar niet uitsluitend in de vorm van boetes. Hierop moet streng gehandhaafd worden.
  • De onderwijsinstellingen nemen actie om de meldingsbereidheid te vergroten bij leerlingen, opvoeders en onderwijsmedewerkers.
  • De antiracisme commissie moet nagaan of de geboden behandeling conform afspraak is en adequate oplossingen biedt.
  • De hulp is op maat zodat de melder aan het einde van het proces concreet geholpen is.
  • Het voorkomen van racisme en discriminatie en het stimuleren van de meldingsbereidheid van leerlingen moet onderdeel zijn van het beleid.
  • Een jaarlijks rapport, inclusief tevredenheidsonderzoek, is vereist.

T.3> Het leerlingtevredenheidsonderzoek (LTO) en het medewerkerstevredenheidsonderzoek (MTO) moeten onderwerpen opnemen die te maken hebben met veiligheid en uitsluitingsmechanismen.

  • De onderwerpen stereotypering, vooroordelen, micro-agressies, discriminatie, pest- en treitergedrag en racisme moeten deel maken van de jaarlijkse vragenlijst.
  • De uitslagen van de enquêtes moeten gepubliceerd worden op de website van de betreffende school.

T.4> Er moet een rode lijst komen voor bedrijven die zich schuldig maken aan discriminatie en uitsluiting tijdens de stage.

  • Deze rode lijst wordt bijgehouden door o.a. de Samenwerkingsorganisatie Beroepsonderwijs Bedrijfsleven (SBB) en moet toegankelijk zijn voor onderwijsinstellingen, opvoeders en leerlingen.
  • Op grond van vastgestelde stage-discriminatie kan via de SBB de erkenning van een leerbedrijf voor de duur van 3 jaar worden ingetrokken.
  • Het leerbedrijf krijgt de erkenning terug wanneer aantoonbaar voor verandering wordt gezorgd én voor preventie van herhaling.
  • Meldingen van stage-discriminatie worden behandeld door een divers team van de SBB, met een sleutelrol voor experts en ervaringsdeskundigen uit Zwarte en andere gemarginaliseerde gemeenschappen.

Organisatie

O.1> Personeelsbestanden van onderwijsinstellingen moeten een afspiegeling zijn van de gehele samenleving. Dit geldt voor schoolbesturen, schooldirecties, staf en andere onderwijsprofessionals.

O.2> De in-, uit- en doorstroom van medewerkers en leerlingen moet geregistreerd worden. Het systematiseren van exitgesprekken moet zicht geven op wat nodig is om medewerkers en leerlingen binnen de instelling te houden en de uitstroom te verlagen.

O.3> Besturen van onderwijsinstellingen moeten investeren in trainingen door experts en ervaringsdeskundigen uit de Zwarte gemeenschap en gemeenschappen van kleur, in o.a. anti-racisme, anti-vooroordelen en wit privilege. Hiervoor zijn opleidingsbudgetten noodzakelijk, evenals ruimte in het rooster en studiedagen.

O.4> Onderwijsinstellingen moeten verantwoordelijkheid nemen voor en investeren in een veilige en inclusieve omgeving, waarin Zwarte leerlingen en onderwijsprofessionals zich kunnen ontwikkelen en een bijdrage kunnen leveren aan de Nederlandse samenleving.

Curriculum

C.1> De onderwijsinstellingen zien er op toe dat er geen gebruik wordt gemaakt van lesmateriaal waarin stereotyperingen voorkomen of een eenzijdig eurocentrisch perspectief. Scholen stoppen de samenwerking met uitgevers wanneer deze niet aan de voorwaarden voldoen.

C.2> Lesmateriaal moet inclusief zijn en bevat dus voorbeelden, verhalen en perspectieven waarin ook Zwarte leerlingen zich kunnen herkennen.

  • Eurocentrisme moet worden vermeden.
  • De tien tijdvakken en hun kenmerkende aspecten die gehanteerd worden in geschiedenislessen, moeten worden aangepast.
  • Lesmateriaal mag geen koloniale taal bevatten en geen discriminatie of racisme (re)produceren.

C.3> Mensenrechten moeten vanuit verschillende perspectieven belicht en onderwezen worden.

  • Er moet ook aandacht zijn voor mensenrechtenschendingen binnen het Koninkrijk.
  • Er moet ook aandacht zijn voor de maatschappelijke thema’s die activisten aankaarten.
  • In de lessen moet o.a. aan de orde komen:
    • rapporten van het College voor de Rechten van de Mens
    • bevindingen van de Ombudsman (inclusief de Ombudsman van Curaçao en die van andere gebieden binnen het Koninkrijk)
    • feiten die activisten belichten.

C.4> Het slavernijverleden en hoe dat doorwerkt, het kolonialisme, het migratieverleden, wit privilege en de indeling van het Nederlands Koninkrijk moeten een structurele plek krijgen in het curriculum.

C.5> Om racisme en uitsluiting tegen te gaan, moeten leerlingen kennis hebben van o.a. de verschillende plaatsen, talen, vlaggen, nationale symbolen en culturen binnen het Koninkrijk.

  • Leerlingen moeten kennis nemen van het ‘Statuut voor het Koninkrijk der Nederlanden’ en leren hoe slavernij en ongelijkheid doorwerken als structuren binnen het Koninkrijk.
  • Onderwijsinstellingen organiseren excursies naar musea en andere culturele instellingen met exposities over en activiteiten van Zwarte en andere ‘niet-westerse’ culturen, beschavingen en tradities.
  • Onderwijsinstellingen bieden in hun programma ook activiteiten aan die betrekking hebben op racisme en discriminatie.
  • De onderwerpen racisme en discriminatie moeten een verplicht onderdeel zijn in het curriculum van onderwijsinstellingen. In alle klassen van het Primair Onderwijs kan deze stof op een kindvriendelijke manier worden behandeld.
  • Stimuleer leerlingen om zich op een creatieve manier met deze onderwerpen bezig te houden bij vakken als muziek, drama, taal en beeldende vorming.
  • Behandel het construct ‘ras’ als de basis voor het construct ‘racisme’.
  • Onderwijsinstellingen bieden culturele activiteiten aan waarbij kinderen in aanraking komen met andere dan alleen ‘westerse’ culturen en tradities. Dit laat leerlingen en studenten voorbij de stereotyperingen en beeldvorming kennismaken met hoe mensen samenleven in niet-westerse landen. Daarnaast draagt dit bij aan o.a. (wereld)burgerschap, wereldoriëntatie, identiteitsvorming en vaardigheden die passen bij de tijd waarin we leven.

C.6> Het curriculum van pedagogische academies en lerarenopleidingen moet lesstof bevatten over inclusie, intersectionaliteit, wit privilege en anti-vooroordelen.

C.7> Maak vanaf de kleuterklas gebruik van boeken en materiaal waarin alle kinderen zich kunnen herkennen, bijvoorbeeld poppen en video’s waarin personages van alle kleuren, typen en maten worden vertoond.

C.8> Het curriculum en de onderwijsmethoden bij praktijk- en beroepsopleidingen moeten inclusief zijn. Denk bijvoorbeeld aan ‘niet-westerse’ recepten op de koksschool, ‘niet-westerse’ kapsels op de kappersopleiding en andere huidskleuren dan alleen roze/wit op scholen voor grime en make-up.

C.9> Nederlandse universiteiten moeten vakken en studierichtingen opnemen in het aanbod over racisme, ‘ras’ en de geschiedenis ervan in Nederland. Dit zijn bij uitstek de onderwijsinstellingen waar we leren over onszelf en onze verhouding tot elkaar door de tijd heen. Door deze belangrijke stof te behandelen, kan er ruimte komen om respectvol en geïnformeerd over ‘ras’, racisme en gerelateerde thema’s te praten met elkaar. Het aanbieden van een breder curriculum op universiteiten over (de geschiedenis van) racisme en ‘ras’ om de kenniskloof te verkleinen, is daarom van groot belang.

C.10> Onderwijsinstellingen moeten studieprogramma’s aanbieden die de Afro-Nederlandse geschiedenis behandelen, het trans-Atlantische slavernijverleden en de Nederlandse koloniale geschiedenis. Deze specialisaties moeten ook voor Bachelors, Masters en postdoctorale studenten gecreëerd worden.